Let love rule.. Al 35 jaar lang stuurt zanger Lenny Kravitz zijn funky klanken en zijn zonnige lyriek de wereld in. Al 35 jaar volg ik hem, geniet ik van zijn stem, zijn zelf geproduceerde en gespeelde muziek. Lenny verenigt zwart en wit, rock en soul, geworteld in zowel de Joodse als de Caribische cultuur. Op zijn 60ste is hij ook nog eens superfit en aantrekkelijk. In de video voor TK421 toont hij zonder schroom, en met enige zelfspot, zijn afgetrainde lichaam, en oogt daarmee leeftijdsloos.
Terwijl ik wegdrijf op de aangename sferen van zijn nieuwe album Blue Electric Light, pak ik er ook maar eens zijn autobiografie bij. Hij beschrijft hierin zijn jeugd en jongvolwassenheid, de tijd voor zijn grote doorbraak als rockster. Hij vertelt over zijn moeizame relatie met zijn autoritaire vader, de liefdevolle band met zijn moeder, actrice Roxy Roker, en zijn diepe religiositeit.
Het roept herinneringen op aan mijn eigen jonge jaren. Hoe ik in eenzaamheid mijn eigenheid ontdekte. Hoe ik voor het eerst knetterstoned werd. Hoe ik, door mee te doen met Lenny, leerde om zuiverder te zingen. “If you want it, you got it / You just got to believe / Believe in yourself / ‘Cause it’s all just a game / We just want to be loved.”
Zijn boodschap van liefde en positiviteit inspireert me, maar maakt me ook een tikkeltje argwanend. Is hij te mooi om waar te zijn? Ook betrap ik me op vooroordelen. Zijn veelvuldig bejubelen van God en Jezus strijkt me, als afvallige katholiek en felle atheïst, tegen de haren in. Want zijn de meest godsvruchtige mensen immers niet ook het meest homofoob?
Hoe ongegrond en vooringenomen mijn idee is, merk ik als ik verder lees in de autobiografie. Lenny beschrijft zichzelf als een buitenbeentje: geen rokkenjager, maar juist een rokkendrager, die het liefst omging met homoseksuele jongens: “ze hebben me geholpen op die en talloze andere vlakken mijn stijl te ontwikkelen. Zij waren de wegbereiders, degenen die de avant-gardecultuur in LA gestalte gaven.”
Ook deelt hij een warme herinnering aan zijn vriend Dalee Henderson, die hem meetroonde naar gay dancings, hem voedde en onderdak bood: “Hij was als een liefhebbende oudere broer.”
Dat Lenny meer dan okay met de gays is, had ik kunnen weten. Of het zijn eerbetoon aan Little Richard betreft, waarin hij hem expliciet als roze rolmodel benoemt, of de personages die hijzelf gestalte mocht geven (waaronder Nurse John in Precious en de androgyne Cinna in The Hunger Games), of het feit dat hij een song schreef voor de film Rustin, over het leven van de zwarte queer burgerrechtenactivist Bayard Rustin.
Een andere roze connectie is die met ons aller Dolly Bellefleur. Ook Dolly, die nota bene in hetzelfde jaar haar opwachting maakte als waarin Lenny’s eerste hitsingle uitkwam, heeft zich laten inspireren. Eén van haar vurige credo’s, laatst nog enthousiast uitgedragen op een boot in de Canal Parade van Amsterdam, is direct ontleend aan Lenny: van “Let love rule” naar “Laat liefde regeren.”
Lenny’s recente single Human is een universeel anthem dat als themasong voor de Pride niet zou misstaan: “I’m gonna live my truth in this life / I am not gonna live a lie / ‘Cause I came here to be alive / I am here to be human / I’m gonna keep my head to the sky / Gonna walk each step with pride / ‘Cause I came here to be alive / I am here to be human.”
Met zijn relaxte charme en zijn optimistische energie lijkt Lenny tijdloos te zijn geworden. Nog steeds even nostalgisch en romantisch als toen hij begon, en zonder een spatje cynisme. Wanneer ik naar zijn muziek luister, voel ik me even weer in “Fields of Joy”, velden vol teruggevonden vreugde.
[Deze tekst is ook te beluisteren binnen aflevering 131 van Kulti Kulti, uitgezonden: zaterdag 10 augustus 2024]

Eén gedachte over “Lenny”