Net toen ik dacht mijn draai te hebben gevonden dit jaar, wist de draai mij te vinden, en te overweldigen..
Dol werd ik ervan. Doldwaas. Doorgedraaid. Tijdens een zangoefening openbaarde de wende zich voor het eerst. Ik was het liedje “Nergens Goed Voor” van De Dijk aan het oefenen, toen mijn gezichtsveld zich ineens woest onderworpen wist aan wispelturig woelwaterschap. Zeeziek was ik, terwijl ik stevig met de voeten op de vloer stond. Mijn wereld tolde onafgebroken, alsof ik in de mallemolen zat van mijn eigen bizarre leven. Horizontaal zigzagde de hele santenkraam driftig voorbij. Was ik aan het doodgaan? Werd ik gek? Verviel ik eindelijk in het ongewisse?
De teneur van mijn lage tenor redde me. Terwijl alles me begon te duizelen, dreef de melodie me voorwaarts. Ik lag even op de groeven van mijn vinylen vloer, maar zong onverdroten toch door, tot mijn eigen verbijstering.
Was ik in de ban van Ménière? Nee. Er was weliswaar veel misselijkmakend gedraai, maar geen gesuis. Speelde de druk van mijn bloed me soms parten? Opnieuw nee! Geen zwart kwam me voor de ogen, maar juist een zeer dartele flits van onvermogen.
Een lieve huisarts in opleiding wist me uitsluitsel te geven. Zeer teder draaide hij mijn hoofd, schuin, om, en wachtte, nogmaals, de andere kant op, iedere keer dertig seconden. Zijn oordeel: het zou benigne, het zou paroxismaal, het zou draaiduizeligheid zijn, die onderhevig was aan positionering. BPPD.
In het verkeer had ik al doodsangsten uitgestaan. Al fietsend was ik dermate duizelig geworden dat ik tot twee maal toe af had moeten stappen. Voor me hadden onder meer een vader en dochter op één fiets geslingerd. Hij, vastberaden en stoer, zij, wiegende en zoekende naar balans. Het zien van dat zoeken had mij uit evenwicht gebracht en mijn hele wereld tijdelijk doen tollen als een discobal. De vader had mij, toen ik slingerend naar de stoep vluchtte, smakelijk uitgelachen.
Een bezoekje van mijn moeder bleek een verzoeking. Niet haar gezelschap, maar het me door mensenmassa’s heen moeten manoeuvreren bleek uiterst moeizaam. Mijn wereld kantelde en kantelde zich, en ik moest mijn hoofd stil houden om het niet te verliezen.
Wekenlang wentelde ik me in argwaan, wantrouwde ik mijn natuurlijke neiging tot wendbaarheid. Iedere tersluikse beweging van mijn hoofd zou immers nieuwe duizelingen voort kunnen brengen.
Gelukkig doofden de schommelingen, en kreeg ik steeds meer voet aan vaste wal. Mijn afgeleefde fiets bleek stabieler dan ik dacht. Bij het rondkijken in schappen van de supermarkt bleek ik steeds minder misselijk.
De kalkdeeltjes tussen mijn oren, in mijn hoofd, mijn evenwichtsorgaan, lijken zich weer wat gelijkmatiger te hebben verdeeld. Ik lijk weer gebalanceerder door het leven te gaan. Het gruis lijkt steeds meer op te lossen.
Ik ben dankbaar voor het hopelijk herstelde equilibrium. Wankelmoedig ploeter ik door..
[Deze column werd zaterdag 8 maart 2014 voorgelezen in het radioprogramma KULTI KULTI, aflevering 08]
