Categorie archief: Blog

Djinn – Tofik Dibi

Vanaf het moment dat hij aan het politieke firmament verscheen, wist hij menigeen te fascineren: Tofik Dibi, fris, gedreven, Marokkaans-Nederlands en mediageniek. En nog homo ook, toch? Echt een aanwinst voor links-progressief Nederland, zou je denken. Hij kwam op, deed van zich spreken, kaartte belangrijke kwesties aan, maar leek na het vertrek van Femke Halsema en het Kunduz-besluit langzaam maar zeker uit koers te raken. Persoonlijk vond ik het pijnlijk te zien hoe krampachtig hij ontkende homo te zijn. Vervreemdend was ook de campagnetaal in de greep naar het leiderschap van GroenLinks. Bam! Van een rijzende ster was hij, in korte tijd, een gevallen ster geworden.

In de poëtische opening van zijn autobiografische boek Djinn, neemt Dibi ons mee in een mijmering over gevallen sterren, en geeft daarmee inzicht in zijn meest persoonlijke geheimen. Intrigerender dan de onthulling van het toch al wel publieke geheim van zijn homoseksualiteit, zijn de beschrijvingen van zijn innerlijke strijd, zijn angst en wanhoop, wensend bij een vallende ster, hopend op verlossing van het: “het onzegbare, het naamloze, dat altijd weer een weg terug vindt.”

Enerzijds is het verhaal van Tofik Dibi er een van verwoede pogingen te overleven binnen de schijnbaar tegenstrijdige werelden van homoseksualiteit en islam. Hoe gruwelijk en gewelddadig dit uit kan pakken, lezen we in de passages over zijn geheime escapades, die vaak eindigen in misbruik en mishandeling. “Dan verdwijn ik in mezelf, weg van hier, naar een plek waar alles klopt.”

Anderzijds is het een diep en intiem zelfportret van iemand die op zoek is naar zichzelf, en die hunkert naar herkenning. Wat te doen als je je nergens aan kan spiegelen? Wie ben je dan? Besta je dan eigenlijk wel? Mag je er wel zijn?

Veelzeggend zijn de talloze vergelijkingen die door het boek heenlopen. Dibi duidt zichzelf, en de mensen om hem heen, bij voorkeur door te verwijzen naar sprookjesfiguren (monsters, vampieren, Hans en Grietje, Sneeuwwitje, de boze stiefmoeder) of andere iconen uit de moderne popcultuur (de tovenaar van Oz, Pietje Bell, Roald Dahls Matilda, de Hulk en de X-Men). Het is alsof hij, bij gebrek aan rolmodellen van vlees en bloed, zijn eigen voorbeelden schept, puttend uit de fantasie en de vertelkunst.

Tegenover schaamte, twijfel en de interne hetze van het geheim en wat ze er misschien wel van zouden kunnen denken, staan gelukkig genoeg momenten van vertedering, dromen en hoop. Zo schrijft Dibi liefdevol over zijn eigenzinnige vader, zijn familie in Marokko en over ex-collega’s in de politiek. Daarnaast spreekt hij bewondering uit voor de lesbische moslima Irshad Manji en voor de onverschrokken vrijheidsdrang en diversiteit van de ball culture, zoals deze in beeld gebracht is in de documentaire Paris Is Burning.

Al met al een indrukwekkend en ontroerend boek, sensitief geschreven, zonder wrok, maar weloverwogen en met bijzonder veel persoonlijke nuance. Een spiegel voor Dibi zelf, en een krachtig voorbeeld voor vele anderen!

[Deze tekst werd voorgelezen op zaterdag 14 november 2015 binnen aflevering 28 van het radioprogramma Kulti Kulti (in de rubriek “Moedig Voorwaarts”)]

djinn

Offline

Onlangs heb ik, noodgedwongen, het genoegen mogen smaken een week digitaal offline te zijn. Van het ene op het andere moment floepte mijn internetsignaal van “verbonden” naar “beperkt”naar uiteindelijk “niet beschikbaar”. De hortende en stotende webstream van Penoza IV zou voorlopig het laatste zijn wat ik zag bewegen voor het intreden van de digitale stilte.

Natuurlijk gaf ik me niet zomaar gewonnen. Herhaaldelijk de router resetten, opnieuw opstarten, kabels verwisselen en bellen met de provider, het mocht allemaal helaas niet baten. Mijn handpalm trok menigmaal vergeefs naar de optische muis, klikte routinematig op het icoon van de browser, die dan perfect opende, en alles deed behalve browsen. Zo schijnbaar binnen handbereik, maar zo schrijnend afgesneden.

Schrikbarend confronterend, deze plotselinge sabbatical. Na de aanvankelijke ontkenning, kwamen al snel de ontwenningsverschijnselen en het gevoel van gemis. Hoe verslaafd was ik eigenlijk geweest? Hoe had het er zo geniepig in kunnen sluipen? Door het vacuüm zag ik ineens allerlei onaangename zaken, die ik gewoonlijk placht te verdoezelen of te verdoven met de nooit aflatende digitale ruis.

Ik voelde me eenzaam, klein, hulpeloos. De muren van mijn huis omsloten me in onverschilligheid. Zelfs de ramen met hun fraaie uitzicht konden me niet bekoren. Nee, ik verlangde naar flikkerende beelden, nieuwsupdates en feeds van sociale media op mijn blinkende computerscherm. Ik miste de kick van het veroveren en jagen op het ongekende en het nieuwe. Wat te doen als er niks viel uit te pluizen, op te zoeken of binnen te slepen?

Daar ik noch een smartphone noch tv heb, toog ik halverwege de week maar naar de OBA om toch te proberen uit mijn isolement te raken, of op zijn minst wat verstrooiing te vinden. In het kwartier dat ik gebruik kon maken van een publieke computer, scande ik email- en Facebookberichten, gaf korte antwoorden op urgente vragen en zette, met pijn in mijn hart, online, dat ik tot nader bericht voorlopig niet online zou zijn. Bij de romanafdeling leende ik een kloek boek van Haruki Murakami.

Zonder internet stofte ik ook oude vaardigheden af, waaronder de edele, en bijna verloren kunst van het telefoneren. Het was onwennig, maar uiterst waardevol om op meer directe manieren met mensen te communiceren. Achterstallige plannen werden uitgevoerd. Ik ging eindelijk de boer op met flyers en nodigde eindelijk die aardige jongen uit bij me te komen eten.

Al met al bracht mijn internetloze tijd me meer verdieping en focus. Mocht ik nog willen ontkennen hoe ik nou echt mijn leventje slijt, dan was er even geen ontkomen meer aan de waarheid. Daarnaast groeide mijn dankbaarheid: voor mijn gezondheid, mijn relatieve welvaart en aanverwante luxeproblemen, en vooral voor al mijn lieve vrienden, in real life, van vlees en bloed.

Zelden las ik zo onverstoord een boek van 900 bladzijdes in een paar dagen bijna uit. Bijna, want bij het omslaan van het voorlaatste hoofdstuk, keerde toch, na een volle week, mijn internetverbinding met een droge klik, terug.

[Deze tekst werd voorgelezen op zaterdag 10 oktober 2015 binnen aflevering 27 van het radioprogramma Kulti Kulti (in de rubriek “Moedig Voorwaarts”)]

offline

Een aardige jongen

Als ik zo doorga, zal ik waarschijnlijk de nagedachtenis ingaan als “die aardige jongen”. Misschien klinkt het wat aanmatigend of koket, maar vooral dat aardige zal waarachtiger weerklinken dan dat jongensachtige, ben ik bang.

In mijn veertigste levensjaar, heb ik het nog steeds niet geschopt tot volle volwassenheid. De sensatie dat je, eenmaal de veertig naderend, meer schijt schijnt te gaan krijgen aan wat anderen mensen van je vinden, is me nog steeds niet vertrouwd. Nog steeds maak ik me veel te druk over wat anderen misschien-wel-niet-van-me-zouden-kunnen-denken. Nog steeds ben ik angstig, probeer ik het anderen zo veel mogelijk naar de zin te maken. Tegen wil en dank modder ik voort, in aardigheid.

Natuurlijk heeft het ook voordelen. Ik ben dankbaar dat ik opgevoed ben met het credo van “wie goed doet, goed ontmoet”. Mijn katholieke achtergrond, die ik inmiddels vurig heb afgezworen, heeft me naast verwarring en frustratie, toch ook een basis gegeven die mild, empathisch en medemenselijk is. Of is dat juist de verdienste van mijn lieve ouders geweest? Vaak opent aardigheid deuren. Zo heb ik gemerkt dat ik, door mezelf te zijn, vrij makkelijk in een nieuwe groep kan aarden, dat mensen me over het algemeen mogen en ik zelden sociale conflicten of ruzie heb.

Toch is er een keerzijde, zo zwart als git. Aardigheid neigt namelijk akelig te gaan schuren als het ten koste gaat van eerlijkheid. Het is een twijfelachtige eer “te goed voor deze wereld” genoemd te worden of “te lief”. Vaak heb ik gelogen en bedrogen om maar niet onaardig gevonden te worden. Hoe aardig is dàt dan eigenlijk nog? Er was een tijd dat ik — jonge homo, nieuw in Amsterdam — letterlijk met jan en alleman meeging. Vond Jan van zeventig mij een lekker hapje? Natuurlijk was ik beleefd en ging met hem mee naar zijn hotelkamer, seks en al, hoewel ik hem eigenlijk niet eens zo aantrekkelijk vond.. Het was net zo oneerlijk tegenover hem als mezelf.

Willens en wetens heb ik mijn grenzen tot het uiterste laten overschrijden. Lange tijd was ik ook een magneet voor opdringerige en manipulatieve typjes, die onder het mom van vriendschap wel raad wisten met mijn tijd, energie en aandacht. Wilden ze een vinger, gaf ik meteen de hand erbij, waarop zij zonder veel moeite mijn arm meepakten.

Onlangs kreeg ik de bittere gevolgen van mijn eerdere aardigheid op mijn bordje. Geheel onverwacht dook een bekende van vroeger op, die me, nadat ik hem waagde te negeren, de huid volschold en nare verwijten maakte. Samen met een vriend bestookte hij me, ten overstaan van een groepje omstanders. Ik stond te trillen op mijn benen, liet hem razen, maar wist uiteindelijk trouw te blijven aan mezelf, ademde langzaam in.. en uit, en liet zijn haat langs me afglijden. Hoe onaangenaam het ook was, was ik achteraf blij dat ik het doorstaan had zonder toe te geven of me te verontschuldigen. Ik was, op zijn zachtst gezegd, hartgrondig onaardig bevonden, maar voelde me voor de verandering een keer niet schuldig, maar opgelucht.

In sommige situaties en bij sommige mensen lijkt het helaas beter om eerlijk te zijn dan aardig. Des te eerder, des te beter. Het is een simpele wijsheid, maar een harde les voor mij om te leren..

[Deze tekst werd voorgelezen op zaterdag 12 september 2015 binnen aflevering 26 van het radioprogramma Kulti Kulti (in de rubriek “Moedig Voorwaarts”)]

een aardige jongen

Zoele zomer

De zomer brandt. De zomer schroeit. De zomer brengt hoofden op stoom en soms tot regelrechte oververhitting. Meningen manifesteren zich driftig via de al dan niet ‘sociale’ media en slaan op hol. In deze komkommertijd, moet ik mezelf weerhouden in te gaan op alle heetgebakerde stellingnames, alle snel geformuleerde gratuite zienswijzen die zo aan me voorbijflitsen. Weg van de tirades op Twitter en het gekrakeel op Facebook!

Het schitterende van de zomer is dat het alle zintuigen verscherpt. Mijn virtuele nieuwsstroom mag dan branden van een uit zijn broek scheurende Lenny Kravitz, instortende kranen te Alphen, politiegeweld, racisme, discriminatie en andere narigheid, mijn ogen, oren, neus, smaak en tast maken eveneens overuren. Juist daarin vind ik nu, gek genoeg, troost.

Hoe heerlijk is het niet om bijvoorbeeld dieper te kunnen ruiken! Nu alles en iedereen, door de hogere temperatuur, zo veel meer dampt, laat alles zich ook zo veel intiemer kennen. Dat verfijnde parfum, dat eau de toilette, met een paar vleugjes zorgvuldig aangebracht, laat zich nu in het voorbijgaan in volle essentie verstaan. Dat lekkere gerecht, vers gestoofd, wasemt je van de straat de neusgaten in, en geeft je meteen zowel trek als inspiratie.

Hoe prachtig is het om, door de hogere intensiteit van het licht, kleuren eindelijk eens in al hun complexiteit te zien! Van de pure tinten van een bloeiende klaproos tot de zeer persoonlijke finesses van iemands iris..

Als ik me niet te veel in beslag kan laten nemen door de indirecte prikkels van de waan van de dag, maar me baad in de intense ervaring van wat zich hier en nu aandient, voel ik me vrijer, jonger en speelser. Ik lijk heviger te leven, onstuimiger te bestaan. Sleur lijkt ineens te zijn verdampt. Twijfel lijkt gesmolten.

Ik wentel me in kleine genoegens die ik normaal gesproken onbeduidend vind, maar die nu juist verfijnd en delicaat blijken. Ik luister keer op keer naar een luchtig liedje van Madonna wat eigenlijk nooit bedoeld was om uitgebracht te worden, maar dat me stiekem toch in alle simpelheid heel vrolijk maakt. Ik koop een waterijsje en ga terug naar mijn jeugd, proef die originele, lang vervlogen smaak, en herinner me hoe ik me ooit verwend en dankbaar tegelijk voelde. Ik betaal bij de supermarkt, en de knappe kassajongen geeft niet alleen een knipoog, maar raakt ook even kort mijn hand aan als hij me mijn sleutelbos met bonuskaart teruggeeft. Ik ga op weg met de fiets naar een goede vriend, en een schattig meisje van een jaar of drie roept naar me vanaf een balkon op de eerste etage. Of ik alsjeblieft haar lila bal terug naar boven wil gooien? Natuurlijk!

[Deze tekst werd voorgelezen op zaterdag 8 augustus 2015 binnen aflevering 25 van het radioprogramma Kulti Kulti (in de rubriek “Moedig Voorwaarts”)]

waterijsje

Over mijn dad bod(y)

Soms blijk ik plompverloren eigentijds te zijn. Hoewel ik meestal mijn schouders ophaal bij trends als hipsters, normcore en yuccies, bleek deze toch moeilijk aan te ontkomen. Ik heb de bedenkelijke eer de bezitter te zijn van een zogenaamd “dad bod”, een lichaam als van een vader, die, hoewel ooit in vorm geweest, nu toch duidelijk de boel heeft laten verslonzen.

Ik ben gewogen, en ben te zwaar bevonden. Zonder het te beseffen, heb ik mezelf jarenlang een rad voor ogen gedraaid door me te verlaten op wat mijn wispelturige weegschaal toevallig aangaf. O, wat mis ik die digitale weegschaal! Nu het ding kapot is, en ik niet meer van die welgevallige fluctuaties uitgelezen krijg, die ik gemakshalve naar beneden afrondde, ervaar ik hoe onontkoombaar analoog wegen kan zijn: mijn Body Mass Index is de 25 gepasseerd. Ik bevind me officieel in de gevarenzone van overgewicht.

Nou ben ik gewend om “homodik” te zijn (voor een gemiddelde hetero wel in vorm, maar voor een homo te dik). Stoppen met roken, depressie, eenzaamheid, gebruik van alcohol en antibiotica hebben sporen achtergelaten in de vorm van extra kilo’s, die ik nu al jaren met me meedraag. Ik ben, om met Gerard Reve te spreken: “… nu zelf de vlezige man / die ik, toen ranke jongeling, / in zwembad en op stranden haatte…” (Late Devotie, 1973). Ook ben ik gewend aan de snedige opmerkingen en venijnige blikken van oude bekenden, die me zich nog herinneren als de slungelige twink die ik ooit was.

Als ik grasduin door dagboeken uit mijn jongere jaren, tref ik daar echter weinig vreugdevols of verheffends aan over mijn lichaam. Integendeel. Toen ik slank was, maakte ik me juist druk over mijn langwerpige gezicht, ingevallen wangen en schriele borstkas. Tja.. Door dik en dun blijf ik toch diezelfde faalangstige jongen voor wie het eigenlijk nooit goed is.

Wat nu te doen? Lekker doorfeesten en voluit genieten van het feit dat ik een verdomd trendy lichaamstype heb? Nee, dat is me te oppervlakkig, en zo goed kan ik mezelf helaas niet voor de gek houden. Toch de diepte van mijn woede en walging opzoeken en mezelf straffen met een of ander hip dieet, dan maar? Nee, ik weet nu al dat ik dat niet vol ga houden.

Uiteindelijk zal ik verder komen door mezelf te accepteren zoals ik ben, dan mezelf te vervloeken. Misschien helpt de verkondiging van de dad bod daar wel bij, emancipeert het mensen met minder ideale maten, en gaat het fat-shaming enigszins tegen.

Verder is het de vraag wat haalbaar is. Het zou me persoonlijk niet moeilijk vallen om allereerst weer eens wat meer te bewegen. Ja, laat ik dat proberen. Op naar een gezonder lichaam! MP3-speler met fijne muziek aan, en toch maar weer eens die crosstrainer opzoeken!

[Deze tekst werd voorgelezen op zaterdag 13 juni 2015 binnen aflevering 23 van het radioprogramma Kulti Kulti (in de rubriek “Moedig Voorwaarts”)]

dadbod

Zweet en tranen

Oh, zoete whirlpool des verderfs, wat gaat er met je gebeuren!?

Onlangs werd de beruchte Amsterdamse homosauna Thermos failliet verklaard. Een paar maanden geleden, op de drempel van mijn veertigste levensjaar, trok ik er weer eens een laat nachtje door.

“Wat doe ik hier? Ik zou dit toch niet meer doen? Waar ben ik mee bezig?”

Als een verslaafde was ik, tegen beter weten in, gezwicht voor de verleiding. De combinatie van eenzaamheid, dronkenschap en hoogmoed, had me weer eens te pakken gekregen.

Met smart dacht ik terug aan de eerste keer dat ik de Thermos betrad, 15 jaar jonger en 15 kilo lichter, toen nog in de dependance in de Kerkstraat. Hoe ik schoorvoetend de kleedkamer had betreden, beschroomd mijn boxer in de locker had gefrommeld, en me zedig had gehuld in de aangereikte badhanddoek. Hoe ik toch, niet heel veel later, wegwijs werd gemaakt door een leuke jongen, die wel raad wist met me, en hoe ik de ochtend daarop moest blozen als ik dacht aan alle spannende ontmoetingen die ik tenslotte had mogen smaken!

Deze zaterdagnacht was echter een dieptepunt. Alles wat de Thermos in mijn ogen ooit zo fijn had gemaakt, leek verdwenen. De vanzelfsprekendheid bovenal misschien wel dat ik daar seks zou hebben. Hoe lang was het al weer geleden? Ik was de tel kwijt..

Op wat ooit de drukste nacht van de week was, waren er nu anderhalve man en een paardenkop. Ik liep over etages waar geen enkel hokje bezet bleek en had het bubbelbad, de stoomruimte en de droge sauna zowat voor me alleen. Waar was iedereen? Op Grindr? Thuis diep in slaap? Of toch bij de concurrent, de sinds vorig jaar geopende Nieuwezijds Sauna?

De inspanningen van de Thermos om te moderniseren leken vergeefs te zijn geweest. Ze hadden weliswaar wat hippere lichtaccenten aangebracht, een voyeuristische spouw uit de muur van het bubbelbad gezaagd, maar dat had allemaal niet mogen baten. Het personeel was afwezig, murw en onbeschoft als in de tijd dat de Thermos nog een monopoliepositie had. Ik had met ze te doen. Het leek of ook zij de moed hadden verloren.

In de droge sauna keerde ik de zandloper om. 30 minuten. Zou ik het volhouden, of zou ik voor die tijd toch iemand tegenkomen? Bij gebrek aan andere gasten, zweette ik uiteindelijk zoals ik nooit eerder gezweet had. Ik gebruikte de sauna als sauna, en mijmerde over trots en zelfhaat, ijdel hiermee hopende de bitterheid via mijn poriën weg te kunnen laten sijpelen.

Ik liep weg, een liter aan vocht en een illusie armer, maar verrijkt met een nieuw inzicht van dankbaarheid en deemoed..

[Deze tekst werd voorgelezen op zaterdag 9 mei 2015 binnen aflevering 22 van het radioprogramma Kulti Kulti (in de rubriek “Moedig Voorwaarts”)]

1024px-Tiling_Regular_4-4_Square

Mooi rood

Om het verstrijken van de seizoenen te vieren, mag ik graag van kleur verschieten. Omdat ik niet bepaald een zonaanbidder ben, kies ik, in plaats van mijn huid, liever schoenveters of, nog beter, mijn eigen haar als het aan te passen palet.

De afgelopen jaren ben ik redelijk conservatief geweest op het haarverffront, en wisselde natuurlijke bruintinten af met zomers goudblond. Doordat het verf op plantaardige basis betrof, was de kleur meestal niet meer dan een subtiele aanvulling op mijn eigen peper en zout, en diende het vooral als camouflage van mijn grijs.

Dit seizoen wilde ik weer eens een kleur kiezen die ik niet eerder had geprobeerd, die uitgesproken van karakter zou zijn, doch niet te chemisch. Het werd, na enig gewik en geweeg in de natuurdrogisterij, de tint auburn, ofwel diep superrood, op basis van henna.

In een nacht waarop ik de slaap niet kon vatten, besloot ik uit balorigheid, de henna gereed te maken, en de sprong te wagen. Ik brouwde me een flinke pot earl grey thee, mengde de dampende vloeistof met het poeder, en genoot van het aroma van bergamot en aarde. Toen de drab dik als yoghurt was, smeerde ik mijn lokken vol, masseerde het tot in de puntjes, en bedekte het geheel met een plastic kapje, en daarna met een warme wintermuts.

Luttele uren later, spatten de kluiten als woedende modder tegen de tegels van mijn douche. Het uitspoelen zag er als een bloedbad uit. Als er zo veel kleurgeweld door mijn afvoer kolkte, moest het op mijn hoofd ook wel effect hebben gehad..

Mijn haar bleek dieprood, puur, donker, zonder gele zweem of oranje waas, eerder schreeuwend als het rood van de brandweer. Wat had ik mezelf aangedaan? Dit was het rood als van Koefnoens Ipie, hier kon Carry Tefsen jaloers op zijn! Daarbij was het effect ook permanent. Henna laat zich nou eenmaal niet wegbleken, en blijft tot het weer uitgroeit.

Toch voel ik me verguld met het resultaat, en heb geen spijt. Juist het ongewisse van het experiment, heeft me veel gebracht. Was dat nou niet waar ik eigenlijk naar op zoek was?

Ik zie regelmatig mensen naar me kijken op een manier die anders is dan toen ik nog een wat neutralere haarkleur had: van een peuter die naar me kraait en naar mijn haar wijst, de waarschijnlijk licht homofoob ingegeven argwaan van een postbode aan de deur met een pakketje, tot aan de vertrouwde caissière die amper haar lachen in kan houden als ze me ziet verschijnen.

Meer dan ooit tevoren, blijk ik ook bij machte de oordelen van anderen te kunnen trotseren. Okay, zie ik er wellicht erg gay uit? Ja, dat klopt, want dat is wat ik ben. Lijk ik op Perfume Genius? Dank je voor het compliment! Zie ik er voor sommige andere gays misschien te vrouwelijk of niet stoer genoeg uit? Mooi, dat onthult dan meteen weer hoe ruimdenkend die anderen zijn. Wordt de kleur veel te onnatuurlijk en ronduit belachelijk gevonden? Okay, smaken verschillen, en ik moet er eigenlijk zelf ook best om lachen.

Misschien wel de grootste kracht van mijn nieuwe kleur schuilt in de vrijheid waarbinnen ik die heb kunnen aannemen. Leve deze vrijheid! Leve de ruimte om af te wijken!

[Deze tekst werd voorgelezen op zaterdag 11 april 2015 binnen aflevering 21 van het radioprogramma Kulti Kulti (in de rubriek “Moedig Voorwaarts”)]

auburn red

Monica RemBem

Het was het einde van de herfst, afgelopen herfst, dat ik samen met twee vriendinnen het nabijgelegen Oostenburgerpark aandeed voor een bijzondere missie.

Al weken hadden we plannen gesmeed. De vriendinnen, allebei Monique genaamd, zouden in een bescheiden processie vanuit mijn huis, met de graslelies van mijn vensterbank, het park betreden en daar improviseren, en ik zou dat filmen.

Terwijl we daar liepen, maakte onze aanvankelijke schuchterheid plaats voor het enthousiasme samen iets te doen wat eigenlijk ons verstand te boven ging.

Was het kunst? Was het performance? Was het een grap? Waar deden we dit allemaal voor? Zeker was dat we samen de dag plukten door iets te maken wat er voorheen niet was.

Uiteindelijk viel alles organisch op zijn plek, en openbaarden zich zelfs onvermoede talenten.

Nu is het lente, het filmpje is af en openbaar!

[Deze tekst werd voorgelezen op zaterdag 14 maart 2015 binnen aflevering 20 van het radioprogramma Kulti Kulti (in de rubriek “Moedig Voorwaarts”)]

De roze wildernis

Hoewel ik niet echt een liefhebber ben van reality-tv, voel ik me intens geroerd door de serie “De roze wildernis” (KRO). Gepresenteerd door Arie Boomsma, is het een verslag van een ontdekkingsreis van vier vaders en hun homoseksuele zonen, kriskras door de jungle van Argentinië, en daarmee ook door een woestenij van wederzijds onuitgesproken gedachten en gevoelens. Na het programma “Uit de kast”, waarin Boomsma jongeren filmde en begeleidde bij hun coming-out, is dit een logische en gewaagde stap verder.

Aanvankelijk was ik huiverig over het concept. Homojongens met hun vaders laten survivallen leek me een beetje te sensationeel van opzet. Ook was ik bang dat het net zo eenzijdig of moralistisch zou zijn als sommige recente EO-reality-programma’s (“Jojanneke in de prostitutie” en “Rot op naar je eigen land”). Gelukkig viel het alleszins mee: geen narigheid en platheid hier, maar een spannend en vooral ook gelaagd programma.

De kritiek dat het homofobe gehalte van “De roze wildernis” opgeklopt zou zijn, deel ik niet, omdat het format op mij juist zo overkomt dat het veel méér behelst dan een journalistieke registratie van homofobie. Voor mij is het een raamvertelling. “De roze wildernis” brengt immers verhalen vanuit verschillende gezichtspunten en niveaus, en heeft homoseksualiteit niet als onderwerp, maar gebruikt het eerder als aanleiding voor een queeste die veel breder en veelomvattender is.

De diepte ontstaat voor mij door het contrast tussen verschillen en overeenkomsten. Op het eerste gezicht leken de vaders me één pot nat: afwijzend, gesloten en vijandig. Als homo ben ik natuurlijk bevooroordeeld, en heb ik weinig geduld met homofobe blaaskaken en bullebakken. Toch is het een valkuil, want terwijl minutieus alle akeligheden getoond werden (een vader die bijvoorbeeld toegeeft ooit een homo te hebben neergestoken) bleek al snel ook een aanzienlijke onderlinge diversiteit. Zo is er inderdaad de botte en harde vechtjas Henk, maar daar tegenover staan dan een Leo, die juist uitblinkt in angst en bekrompenheid, een klassiek afstandelijke Jan van weinig woorden, en een afwezige papa Guno senior.

Tegenover de verscheidenheid van de vaders staat die van de homojongens. Zo zijn daar Danley: een delicate, gevoelige, wat meisjesachtige jongen, Roy: een relaxte alternatieveling, Guno junior: even doortastend als flamboyant, en Sietse: misschien de competitiefste, maar ook de meest ingetogene van het clubje. Zoals de vaders meedogenloos te kijk worden gezet in al hun kortzichtige heteronormativiteit, wordt middels een geraffineerd uitgebalanceerde montage ook aandacht besteed aan alle typische homo-momenten van de jongens. Gesprekken over jockstraps, getut met babydoekjes, zwoel gedans en gesjans, alles wordt openlijk en vrij vertoond. Het wonderlijke gevolg hiervan is dat de stereotypen elkaar op lijken te heffen, dan wel te nuanceren. Geen homozoon is immers hetzelfde, zoals ook geen heterovader dat is. De jongens zijn daarbij net zo min de zielige slachtoffers als dat hun vaders alleen maar de boemannen zijn. Het lijken warempel wel echte mensen!

Het programma prikkelt en roept oervragen op. Wat betekent het bijvoorbeeld om een man te zijn? Wat is macho? Wie is macho? Wat doet het af aan jouw mannelijkheid als je homozoon je voorbijstreeft, in snelheid, fitheid en kracht? Ben je een stoere vent als je doorgaat omdat je zoon dat zo graag wil, of als je overweegt het bijltje erbij neer te gooien en schijt hebt aan het verdere verloop en wat anderen denken? Wat is de kracht van het vlees? Hoe sterk zijn familiebanden echt? Oedipus-à-gogo?

Als je de overgang van vader op zoon ziet als een estafette, dan wordt er bij heterovaders met homozonen net een ander stokje overgedragen dan het gebruikelijke. In “De roze wildernis” wordt dit op scherp gezet doordat vaders en zonen samen dienen te werken als team. Onderling begrip en affiniteit leveren juist cruciale punten op; hoe meer ze één zijn, hoe beter ze scoren. Hierbij stuit het programma op diepgewortelde verschillen. Er is het hetero-homo-verschil, maar er zijn er nog veel meer, waarvan sommige misschien dieper gaan, dwars door generaties en stijlen van communicatie. Er is stoerdoenerij tegenover kwetsbaar durven zijn. Er is binnenvetten en alles alleen moeten zien te rooien, tegenover open zijn en hulp durven te vragen. In Guno senior en Guno juniors geval lijkt homoseksualiteit zelfs secundair: de angst van junior niet geaccepteerd te worden om wie hij is, blijkt voort te komen uit onwetendheid en vooral de eenzaamheid van het door zijn vader, al veel eerder, te zijn verlaten.

De toenadering tussen de vaders en zonen bracht me uiteindelijk tot tranen. Hoe heerlijk te zien dat sommige verschillen overwonnen kunnen worden! Hoe zoet, die ogen van die vaders, waarin eerder vooral woede en angst te zien was, en die uiteindelijk straalden van trots en geluk. Hoe fijn te zien hoe de jongens hun vaders meer durfden te vertrouwen en te waarderen. Hoe zorgvuldig in beeld gebracht. Hoe moedig van allen dat ze zich zo kwetsbaar durfden te laten zien!

[Deze tekst werd voorgelezen op zaterdag 14 februari 2015 binnen aflevering 19 van het radioprogramma Kulti Kulti (in de rubriek “Moedig Voorwaarts”)]

roze wildernis

Een frisse start

Koel, helder water.. Kan het zo simpel zijn?

Sinds begin dit jaar waag ik me aan een dagelijkse duik onder de douche, waarbij ik de laatste paar minuten de warme kraan laat voor wat hij is. De Iceman Wim Hof indachtig, train ik mezelf voorbij de grenzen van het behaaglijke en aangename.

Ben ik nu dan zo wanhopig geworden dat ik alles maar aangrijp om me beter te voelen? Vrienden vragen me of ik wel goed bij mijn hoofd ben. Zelf twijfelde ik ook enorm daaraan toen ik 1 januari jongstleden langzaam maar zeker de warme kraan boven me dichtdraaide.

Een masochist zou ik mezelf niet noemen. Eerder overgevoelig of kleinzerig. Waarom doe ik mezelf dit dan toch aan? Is dit eigenlijk geen vorm van zelfkastijding?

De fysieke voordelen van koud douchen zijn inmiddels genoegzaam bekend. De koude stroom zou de alertheid verhogen, het immuunsysteem stimuleren en spieren helpen te herstellen na inspanning. Ook zou het gunstig werken bij slechte doorbloeding, oververhitting, vetverbranding en zelfs depressie.

Het vernemen van de voordelen is echter voor veel mensen niet voldoende om het dan ook daadwerkelijk te proberen. Misschien heb ik het geluk dat ik van nature nogal warmbloedig ben, en meestal meer last heb van hitte dan van kou. Als kind ben ik ook eens, tot woede van mijn ouders, een kraanwaterbad ingesprongen en daar een half uur gebleven. In plaats van onderkoeld, voelde ik me na afloop juist heerlijk verfrist.

Hoe dan ook is er aanvankelijk forse weerstand om de kilte te trotseren. Eenmaal overwonnen, komen er talloze onvermoede nieuwe baten bij. Het is vergelijkbaar met het extatische gevoel van, na met gezonde tegenzin, toch te zijn gaan sporten. Mijn lichaam tintelt en mijn gehele huid kleurt blozend roze. Ik voel me jonger en zorgelozer. Mijn vertrouwen groeit als ik na de koude doop meer bereid blijk andere dingen waar ik tegenop zie, ook wat actiever tegemoet te treden.

Ik hoop deze nieuwe gewoonte vast te kunnen houden door vooral niet te streng te zijn voor mezelf. Niet iedere dag meteen onder de ijskoude straal. Niet zo abrupt dat het me de adem afsnijdt. En soms ook gewoon lekker uitgebreid warm douchen.

[Deze tekst werd voorgelezen op zaterdag 10 januari 2015 binnen aflevering 18 van het radioprogramma Kulti Kulti (in de rubriek “Moedig Voorwaarts”)]

frisse start