Discojasje

Een nieuwe jas uitzoeken is nou echt zo’n karwei waar ik voor in de stemming moet zijn. Het is als inspiratie: grillig en vluchtig. Zo vormt zich een visioen van de ideale jas, zo ontglipt je dat weer door het overweldigende aanbod. “Jasje, can you hear me?” Mantel der liefde, waar zijt gij? Bedek mij.

Onlangs wist ik mijn verlammende besluiteloosheid te doorbreken door de weg van de serendipiteit te bewandelen. Door niet gericht te zoeken, maar open te staan voor wat er toevallig op mijn pad zou komen, hoopte ik iets te vinden  wat in schoonheid, pasvorm en prijs mijn bewuste wensen zou overtreffen. Hoe terloopser, hoe beter.

Na enkele omzwervingen kwam ik terecht in een winkel van Gideon Italiaander, een keten die grossiert in letterlijk van alles en nog wat. “We weten zelf ook niet wat we allemaal verkopen”, had de dienstdoende kassamedewerker me ooit al droogjes toegevoegd. Inboedels, zowel van failliete winkels als privé, uit alle denkbare branches zijn er te vinden. Van zeep tot fietsen, van serviesgoed tot dus soms ook jassen.

Tot mijn blijdschap werd mijn oog toegetrokken naar een blauw jasje, waarvan de stof me toeglom te midden van beduidend mattere en saaiere exemplaren. En die kleur.. was dat pruisisch blauw? Nee, het was een gul en diep korenbloemblauw. De snit was ruim, en uitstraling netjes, maar gelukkig niet te formeel. Hebbes! Zonder nog te denken kocht ik vervolgens deze jas voor een spotprijsje.

Ik was in mijn nopjes toen de enige echte Maxime Duvall mijn nieuwe aanwinst omschreef als “discojasje”. Ik vond ook dat ik geboft had met de stof, die sterk, enigszins waterafstotend, doch ademend was, en geschikt voor zowel lente als herfst. Het bleek ook perfect om te dragen naar de garderobeloze homo- en lesbodisco De Trut. Door de opvallende kleur was de jas makkelijk te herkennen als de mijne, waarmee dronken vergissingen van andere gasten makkelijker waren te voorkomen.

Het enige minder flitsende aspect, dat ik aanvankelijk over het hoofd had gezien, school in de enorme zakken aan de zijkant, maar ik dacht nog: beter te grote zakken, dan géén zakken..

Er was echter meer aan de hand. Dit ging me langzaam dagen toen ik weer eens in een winkel werd aangeklampt door een haastige klant, of op straat aangesproken werd door een passant. Zo oogstte ik ineens wel erg veel vragen over betaald parkeren. In de supermarkt op de hoek werd me gevraagd waar de lege batterijen ingeleverd konden worden. In de drogisterij kreeg ik een ietwat bits “Waar staat de shampoo?”

Toppunt was wel toen een meisje van een jaar of 7 me verlegen en met betraande ogen aansprak in een warenhuis. Ze biechtte op dat ze met een pop in de winkel had gespeeld, en dat die per ongeluk kapot was gegaan..

Inmiddels verbazen me dergelijke verzoeken niet meer, maar amuseren ze me des te meer. Och, die schaamtevolle blikken als ik onthul geen winkelbediende te zijn! Ach, die nonchalante en stompzinnige vooroordelen op basis van uiterlijkheden. Als kleding de man maakt, wat maakt mij dit dan? Zoals mijn jasje waait, zo waait de wind in de hoofden van de anderen..

Ja, ik besef nu dat mijn jasje klaarblijkelijk onder de categorie “werkkleding” valt. Het voelt daarom des te spannender, en ook eervoller, om het expres, en in mijn vrije tijd, te blijven dragen!

[Deze tekst werd zaterdag 12 oktober 2019 voorgelezen in het kader van de rubriek “Moedig Voorwaarts” in het radioprogramma Kulti Kulti. Beluister het HIER in aflevering 75!]

Armistead Maupin’s Tales Of The City

Mijn hart klopt in mijn keel voor ik op play druk en begin met het bekijken van Armistead Maupin’s Tales Of The City. Deze recente Netflix-serie is een adaptatie van de geliefde serie boeken van de mij zeer dierbare auteur Armistead Maupin, en mijn angst schuilt in het gegeven dat adaptaties nogal eens de neiging hebben om tegen te vallen. Hoewel eerdere delen zich al wat jaren geleden prachtig lieten verfilmen tot miniseries, temper ik nu mijn verwachtingen. Niet alleen zijn nu de oorspronkelijke plotlijnen losgelaten, er zijn ook allerlei nieuwe personages toegevoegd en het geheel is verplaatst naar 2019. Als dat maar goed gaat..

Midden jaren ’90, toen ik parttime drama studeerde aan de Schrijversvakschool, attendeerde docent Thomas Verbogt me op het werk van Maupin en prees diens krachtige en natuurgetrouwe dialogen. Al snel raakte ik verknocht aan de wereld die Maupin schetste: het vrijzinnige San Francisco van midden jaren ’70, waar een groepje jonge mensen zichzelf, elkaar en de liefde ontdekt. Als jonge homo die nog in de kast zat, gaf het personage van de romantische Michael Tolliver mij hoop. Zijn zoektocht naar seks en liefde en zijn strubbelingen rond zijn coming-out openden mij de ogen en lieten me zien wat er mogelijk was. Ook boden de verhalen een alternatief voor een mogelijk afwijzende biologische familie, namelijk de zogenaamd logische familie: een zelfgekozen groepje zielsverwanten dat van je houdt en je accepteert zoals je bent.

Het knappe van Maupins werk is dat hij het voor elkaar krijgt om op een schijnbaar moeiteloze manier diversiteit te verbeelden. Naast de homoseksuele Michael, zijn er aanvankelijk de heteroseksuele Mary Ann en Brian, de biseksuele Mona en niet te vergeten de wijze transgender mater familias Anna. Hoewel de verschillende plotlijnen elkaar afwisselen als in een feuilleton, blijken de personages allemaal innig met elkaar vervlochten te zijn. Daarbij weet Maupin ook steeds de tijdgeest te vatten: van de politiek geëngageerde hippietijd tot het AIDS-tijdperk, en, na een lacune van 18 jaar, de steeds meer gegentrificeerde realiteit van het hedendaagse San Francisco. Dit alles met veel humor en een prettige portie spanning opgediend.

Na het zien van de eindtitels van de eerste verse aflevering, merk ik dat ik onthutst ben. Na de aangrijpende hernieuwde kennismaking met de vertrouwde personages en de introductie van een aantal bijzonder aansprekende nieuwe characters, volgt er een plotselinge stilte die voelt als een donkerslag. Het enige verschil is dat het niet donker wordt, maar dat er in plaats daarvan beeldvullend een vlag te zien is, te weten de recente en omstreden variant op de regenboogvlag, met een extra zwarte en een bruine baan aan de bovenkant, die aandacht vraagt voor discriminatie op basis van huidskleur. Pats!

Ineens besef ik hoe wit de cast van Tales Of The City voorheen was, en hoe vanzelfsprekend dat voor mij als witte man leek. Ineens herinner ik me ook hoe huidskleur eerder enkel garant stond voor een verrassende plotwending. Ineens zie ik wat de makers van deze nieuwe serie hebben gepoogd te doen. Ze hebben de diversiteit van Maupin gemoderniseerd en intersectioneel gemaakt. Ze hebben zich aangesloten bij de cultuurkritiek dat de oude inclusiviteit niet inclusief genoeg is. Ze hebben, met andere woorden, de vinger aan de pols van deze tijd gehouden, precies zoals Maupin dat tot nu toe altijd gedaan heeft!

Tales Of The City anno 2019 vertelt verhalen die nu rijp en relevant zijn om verteld te worden. Neem bijvoorbeeld de emotionele en psychische ontwikkeling binnen de relatie tussen de jonge transman Jake en zijn lesbische vriendin Margot, die zich beiden, na Jakes transitie, geconfronteerd zien met persoonlijke dilemma’s. Ook Michael Tolliver raakt verzeild in diverse interessante dramatische conflicten, in zijn relatie met de veel jongere en zwarte Ben. Een van de meest indringende scènes is wel die waarin er twee generaties homo’s met elkaar botsen tijdens een etentje, en Michael onmogelijk partij kan kiezen tussen zijn millennial geliefde en zijn leeftijdsgenoten die de AIDS-crisis van binnenuit hebben doorleefd.

Hoe beter je kijkt, hoe meer lagen van diversiteit er te vinden zijn. Leeftijd, schoonheid, huidskleur, sekse, gender, homo-, bi- en heteroseksualiteit, maar ook sociale status, taal, culturele traditie, levenservaring, gezondheid en afwijkende lichamelijke of verstandelijke mogelijkheden, het zit er allemaal in.

Het is bewonderenswaardig hoeveel diepgang de personages stuk voor stuk laten zien. Waar andere tv-shows, zoals bijvoorbeeld Pose, neigen om de emotionele complexiteit van de personages op te offeren aan het uitdragen van een relatief eenduidige politieke boodschap, overtuigt Tales Of The City door de dubbelzinnigheid te laten zien van het menselijk karakter, voorbij goed of slecht.

Als iets Maupins oeuvre typeert, is het misschien wel de liefde en warmte waarmee hij zijn personages beschrijft, waardoor ze aanvoelen als mensen van vlees en bloed.  Ik voel me nu opnieuw geraakt, alsof ik thuisgekomen ben.  Wat mij betreft is deze serie zeer geslaagd. Een bij vlagen nostalgische, maar vooral een verrijkende ervaring.

[Deze tekst werd zaterdag 14 september 2019 voorgelezen in het kader van de rubriek “Moedig Voorwaarts” in het radioprogramma Kulti Kulti. Beluister het HIER in aflevering 74!]

Oeps..

Een zwoele, zo niet broeierige zomeravond. Terwijl het kwik buiten eindelijk een paar graden prijsgeeft, voel ik me onderhand een geroosterd kippetje binnen de wanden van mijn huis, mijn schuilplaats die inmiddels een oven is geworden. Tegen twaalven vat ik de moed op, om toch nog even een wandeling te maken. Om mijn doel van 10.000 stappen te halen, en zodoende hopelijk even wat hitte van me af te schudden.

Ik zet er flink de pas in, maar het voelt als een vergeefse vlucht. Hoewel de temperatuur relatief aangenamer is, gutst het zweet me over de rug. De klamheid beklemt me. Bij gebrek aan frisse lucht, probeer ik innerlijke rust te scheppen uit de klanken van het Franse easy-listening duo Air in mijn oortelefoontjes.

Tussen KNSM- en Java-eiland in, blijk ik lang niet de enige te zijn die verkoeling zoekt. Een groepje jongens dient zich luidruchtig aan. Ik ruik goedkope deodorant en walmende wiet. Ik vang een glimp op van een glanzende torso en harige bruine benen, maar wend mijn blik snel af, richting de stappenteller om mijn pols, die naast stappen ook mijn hartslag aangeeft: momenteel boven de 100.

Ik doe wat ik doorgaans doe: ik maak me zo onzichtbaar en onopvallend mogelijk, en hoop dat mijn lichaam me niet verraadt. In gedachten ga ik terug naar de gymlessen op de middelbare school. Als overlevingsstrategie wende ik me toen aan om mezelf te temperen, te neutraliseren. Omdat mijn natuurlijke manier van bewegen meer wegheeft van flaneren dan marcheren, controleerde ik zoveel mogelijk iedere beweging.

Moest ik in de gymles, ten overstaan van de meute, opnieuw een poging doen over de bok te springen, dan voelde iedere pas als een potentiële misstap. Eén onbewaakt ogenblik, en mijn vermeende vrouwelijke trekjes zouden zich tegen me keren. Er staat me nog levendig bij hoe ik ooit net over die bok had weten te glijden, met een onhandige landing. Voor ik er erg in had, floepte mij dat woordje uit de mond: “Oeps!” En meteen werd ik belachelijk gemaakt, nagedaan door de andere jongens, met brommende goedkeuring van de gymleraar.

Oeps. Zeg dat wel. Om zoveel mogelijk oeps-momenten te vermijden, ben ik nog steeds hyperbewust van mezelf, leg ik mezelf steevast langs de meetlat der heteronormatieve masculiniteit.

Oeps, als mijn blik weer eens vrijelijk dwaalt langs mannelijk schoon in de openbare ruimte. Oeps, zelfs als het niet eens een wellustige blik is. Oeps, als er misschien iets van vertedering via mij doorsijpelt. Oeps, en je wordt zo “zemel” genoemd, of erger: je krijgt een betonschaar in je nek. Oeps, en je wordt door een homofobe politie afgeraden aangifte te doen, genegeerd door het openbaar ministerie, dan wel publiekelijk aan de schandpaal genageld door sociopathische blaaskaken.

Het gesprek tussen de jongens valt even stil als ik hen nader. Eén jongen kijkt me een moment vragend aan. De sfeer is wat opgewonden, maar niet per se agressief. Gelukkig weet ik het groepje te passeren zonder kleerscheuren.

Even verder, op een wat meer afgelegen en donkerder stuk, staat een vrouw van in de 50, met haar rug naar me toe. Ze haalt iets uit haar fietstas, terwijl ze met haar andere arm het stuur vasthoudt. Ze neemt haar tijd en waant zich ogenschijnlijk alleen. Als ik haar tegemoet loop, aarzel ik wat te doen. Zal ik me excuseren, en vragen of ik er langs mag? Of laat ik haar daarmee juist schrikken? Zal ik anders wachten tot ze klaar is met haar fietstas? Of komt dat juist nog bedreigender over?

Als een dief in de nacht sluip ik uiteindelijk langs haar heen. Gelukkig. Ik lijk haar niet overrompeld te hebben. Zou ze me überhaupt opgemerkt hebben?

Dan klinkt haar stem achter me: “Zeg, wensen we elkaar tegenwoordig niet meer een goede avond?”

Ik voel het bloed naar mijn wangen stromen, draai me om en laat een genant lachje ontsnappen. Oeps, sorry.. Maar door het korte contact dat ik met haar heb, voel ik me ook meteen weer meer mens, en meer mezelf.

Ik krijg er kippenvel van.

Een paar stappen verder begint mijn activity tracker te trillen. Dagelijkse doel bereikt!

[Deze tekst werd zaterdag 10 augustus 2019 voorgelezen in het kader van de rubriek “Moedig Voorwaarts” in het radioprogramma Kulti Kulti. Beluister het HIER in aflevering 73!]

Anders als die Andern

Als ik het soms even niet meer weet, ga ik aan de wandel. Soms om mijn hoofd leeg te maken, soms om het juist te vullen met nieuwe indrukken en ideeën. Niet zelden dwaal ik daarbij af richting Openbare Bibliotheek Amsterdam, filiaal Oosterdok. De dag dat deze vestiging geopend werd, zal me blijven heugen: 7-7-2007, dezelfde dag dat het me lukte te stoppen met roken. Hopelijk blijkt mijn goede voornemen net zo sterk als de natuurstenen blokken waar de OBA uit is opgetrokken..

Door de grootse opzet, de recente verbouwing, en niet te vergeten de aanwezigheid van IHLIA LGBT Heritage, is er altijd iets om me over te verbazen of te verwonderen. Begin dit jaar stuitte ik op een kleine expositie ter ere van een film uit de oude Weimar-republiek, getiteld “Anders als die Andern”.

Op een scherm is een samenvatting van de speelfilm te zien (zie HIER online). “Anders als die Andern” vertelt het verhaal van een succesvol violist die de liefde vindt bij een leerling van hem. De tederheid tussen de twee mannelijke hoofdrolspelers is overtuigend en ontroerend, wekt sympathie en herkenning bij me op. De stijl, manier van acteren en de beeldvoering verwijzen terug naar de tijd, 1919, toen deze film geproduceerd werd. 1919, precies een eeuw geleden, tevens hetzelfde jaar dat de OBA opengesteld werd voor het publiek!

Even weet deze stomme film me met stomheid te slaan.. Ik word intiem getuige van hoe het leven van een homo in Duitsland er 100 jaar geleden uitzag. De verliefdheid is schattig om te zien, maar de tijdgeest werpt een diepe schaduw over de relatie heen. Omdat homoseksualiteit bij wet verboden is, middels paragraaf 175, vallen de heren ten prooi aan chantage, die hen tot vertwijfeling, depressie en zelfs zelfmoord brengt.

Het is een bittere boodschap, maar er is ook hoop te vinden in het personage van de dokter. Deze rol, gestalte gegeven door niemand minder dan de echte dokter Magnus Hirschfeld, is baanbrekend te noemen. Hij deelt hierin zijn visie op homoseksualiteit, die haaks staat op de maatschappelijke mores van die tijd. Volgens Hirschfeld komt homoseksualiteit overal in de natuur voor, is het geen abnormaliteit, maar enkel een variatie, en staat in principe niks de homoseksueel in de weg om een gelukkig leven te leiden — met uitzondering dus van die vervloekte paragraaf.

Ter plekke besef ik ineens hoe groot de rol van bibliotheken de afgelopen eeuw moet zijn geweest. Als kennis macht is, en kennis een einde kan maken aan misverstanden en discriminatie, dan is de openbare bibliotheek een perfect instituut om die kennis, gratis en voor iedereen die dat wil, beschikbaar te maken.

Onwillekeurig moet ik terugdenken aan het onzekere homojongetje dat ik ooit was, snuffelend in een make-up-boek van Boy George, en later schielijk romans lenend van John Fox en Armistead Maupin. Net zoals anderen voor mij hoop hebben kunnen putten uit de film en de geschriften van Hirschfeld, wist ik me ontworstelen aan mijn persoonlijke vooroordelen en moed te vatten door me een roze slag in de rondte te lezen.

Ook voel ik me trots op de OBA, om het faciliteren van de Mosse-lezingen over seksuele diversiteit, de Reve-middagen, de bijzondere tentoonstellingen en het feit dat ze juist Dolly Bellefleur vroegen om een “obade” te schrijven ter ere van het jubileum.

Het doet me goed dat zowel enthousiaste pensionado’s als ijverige jonge scholieren de weg naar de huidige bieb weten te vinden. De vorm en functie zijn weliswaar veranderd door de komst van het internet, maar toch hoop ik dat het over 100 jaar nog steeds, in welke hoedanigheid ook, een toevluchtsoord mag zijn voor eenieder die onderzoekend, nieuwsgierig en anders is.

[Deze tekst werd zaterdag 8 juni 2019 voorgelezen in het kader van de rubriek “Moedig Voorwaarts” in het radioprogramma Kulti Kulti. Beluister het HIER in aflevering 71]

American Crime Story: The Assassination of Gianni Versace

Onlangs verscheen op Netflix het tweede seizoen van American Crime Story, getiteld The Assassination of Gianni Versace. Centraal hierin staat de moord op de beroemde mode-ontwerper in 1997, maar vooral ook de voorgeschiedenis van diens moordenaar, de toen 27-jarige Andrew Cunanan. De tv-serie is van een fascinerende schoonheid en een onthutsende wreedheid tegelijkertijd. Het embleem van Versace’s modehuis had niet toepasselijker kunnen zijn: de afgehakte kop van Medusa, de Gorgonendochter met de fatale aantrekkingskracht, vervloekt met haar kapsel van krioelende slangen.

Visueel is er veel te genieten: de gouden gloed van Miami, het weelderige tegelmozaïek in de paleiselijke villa, en niet te vergeten de prachtige billen van Ricky Martin, en de onweerstaanbare schoonheid van Darren Criss als Cunanan. Daartegenover staat de grafische en heftige aard van het geweld, de plotselinge momenten van beestachtige woede en de bloederige nasleep. Als kijker hield ik mijn adem in bij de scène waarin Cunanan een oudere man bijna laat stikken in ducttape, terwijl hijzelf allerbekoorlijkst slechts in een roze slipje heupwiegt op “Easy Lover” van Phil Collins en Philip Bailey.

Door de gebeurtenissen achterstevoren te vertellen, komt er steeds meer psychologische diepgang in het verhaal. Cunanan blijft een monster, maar gaandeweg begrijpen we als toeschouwer steeds beter hoe hij heeft kunnen worden tot wie hij uiteindelijk werd.

Zijn met de paplepel ingegoten narcisme contrasteert met de harde werkethos van Gianni Versace. We zien een scherpe tegenstelling tussen de waan en de werkelijkheid van groot succes.

Ontstellend is de rol die de houding tot homoseksualiteit in het Amerika van de jaren ’90 van de vorige eeuw speelt. We zien dat het taboe op homoseksualiteit in het leger (“Don’t Ask, Don’t Tell”) leidt tot depressie en suïcide-pogingen. We zien hoe Cunanan een zakenman lelijk in de tang kan hebben omdat deze nog liever zou sterven dan de schande te trotseren om homo te zijn. We zien hoe lomp en onzorgvuldig de politie omgaat met de moordzaken, en we zien hoe Versace’s openheid over zijn seksualiteit het af moet leggen tegen het commercieel belang van zijn bedrijf.

In een ijzingwekkende scène zien we hoe Antonio, de geliefde van Versace voor vele jaren, bittere verwijten krijgt te verstouwen over zijn manier van leven en liefhebben, uit de mond van Versace’s zuster Donatella. Verderop volgt er nog een pijnlijke analyse van hoe het er voor homo’s in die tijd voorstond:

“We fall sick, it’s our fault. We’re murdered, it’s our fault. You can rob us. You can beat us. You can kill us and get away with it.”

American Crime Story 2 is daarmee naast een gedramatiseerde kroniek van een seriemoordenaar, ook een aanklacht tegen de vele verschijningsvormen en repercussies van homofobie: institutioneel, professioneel en fundamenteel, van het meest abstracte tot het meest intieme persoonlijke niveau.

[Deze tekst werd zaterdag 11 mei 2019 voorgelezen in het kader van de rubriek “Moedig Voorwaarts” in het radioprogramma Kulti Kulti. Beluister HIER in aflevering 70]

Leaving Neverland

Mijn hoofd maakt overuren, mijn hart voelt zwaar en een gevoel van moedeloosheid heeft zich over me uitgestort sinds ik de documentaire “Leaving Neverland” heb gezien. Ja, ik ben een bewonderaar en fan van Michael Jackson. Ja, de man heeft me van jongs af aan geïnspireerd, niet alleen door zijn geniale muziek en video’s, maar ook door wie hij was, of wie ik dacht dat hij was: een uiterst sensitieve ziel, nederig, gul en begaan met de wereld, en een rolmodel voor alle buitenbeentjes.

Het is niet de eerste keer dat ik overvallen ben door twijfel. In 1993, toen Michael Jackson beschuldigd werd van seksueel misbruik door Jordy Chandler, moest ik tot mijn spijt bekennen dat, als ik echt heel eerlijk was, ik niet honderd procent kon uitsluiten dat Michael Jackson meer dan platonische contacten had met de vele jonge jongens in zijn leven. Ik was er immers niet bij, en ik kon me, als puberende middelbare scholier, toch ergens ook indenken dat er misschien iets vanuit seksuele spanning was gebeurd wat eigenlijk niet had mogen gebeuren. Des ondanks huldigde ik het standpunt dat iemand onschuldig is totdat het tegendeel onomstotelijk is bewezen.

In 2005 was het opnieuw hommeles, en werd Michael Jackson voor het gerecht gesleept in de zaak van Gavin Arvizo. Nagelbijtend en kettingrokend wachtte ik voor de buis het vonnis af, en was half opgelucht, half verbaasd toen hij, tegen de voorspellingen van de media in, op alle 14 gronden vrij werd gesproken. Toen ik jaren later de verslagen van de rechtzaak las, vielen me de schellen van de ogen: schimmige tijdlijnen, onbetrouwbare verklaringen en bovenal geen greintje bewijs. De geruchten rond Michael Jacksons pedofiele neigingen verstomden echter daarna  nooit meer, en zijn imago en carrière werden nooit meer wat ze waren geweest.

10 jaar na Jacksons overlijden, is er nu dus de 4 uur durende docu “Leaving Neverland”, waarin regisseur Dan Reed twee volwassen mannen hun verhaal laat doen over hoe ze ingepalmd, gegroomd en vervolgens seksueel misbruikt zouden zijn door de King of Pop. Gewapend met een pot thee en gebakken eieren, liet ik alles over me heen komen.

“Het is met Leaving Neverland heel simpel: er zijn critici van de film, en er zijn mensen die de film gezien hebben,” aldus 3voor12’s Atze de Vrieze op de site van de VPRO, die met trots de documentaire aankondigde. Ik was op het ergste voorbereid, maar bleek uiteindelijk onder allebei de categorieën te vallen. Ja, ik heb het gezien, en ja, ik kan niet anders dan toch ook zeer kritisch zijn.

De film is eenzijdig, past geen wederhoor toe, en levert geen verlossend bewijs. Alles is van horen zeggen, en niks daarvan wordt gestaafd. De vormgeving is sober, de montage langdradig en repetitief. De steeds terugkerende droneshots hebben een hypnotiserend effect. De fan in mij dacht nog: als je een leugen maar lang genoeg herhaalt, beginnen mensen er vanzelf in te geloven..

In de getuigenissen van Robson en Safechuck zie en voel ik warmte, verlangen en veel pijn. Het overweldigende effect van Michael Jacksons roem, de bijzondere aandacht die ze van hem  kregen, en de frustratie nadat de jongens door hem afgedankt of ingeruild werden, lijken mij zeer authentiek. Toch hapert mijn empathie bij de verhalen over het misbruik. Het is niet dat ik het idee heb dat ze glashard liegen, maar ik voel er tot mijn schrik weinig bij, hoezeer ik ook met ze te doen heb.

Ik voel me daarnaast gehinderd door feiten. Het feit dat de FBI Michael Jackson 10 jaar lang grondig heeft onderzocht, inclusief invallen op diens landgoed, en nooit ook maar iets belastends heeft gevonden, grijp ik aan om sceptisch te zijn. Het feit dat Robson en Safechuck verschillende keren onder ede hebben gelogen, en Robson onlangs nog binnen korte tijd 4 keer zijn verhaal heeft veranderd, zie ik ergens als een aanwijzing van ongeloofwaardigheid. Wat betreft hun motieven om naar buiten te treden met hun beschuldigingen, vind ik het dubieus dat zij en de regisseur verzwijgen dat ze een hoger beroep afwachten waar ze honderden miljoenen dollars rijker van hopen te worden. En zo is er nog meer en meer.

De #metoo-beweging predikt de morele keuze om slachtoffers altijd te geloven. Ik schaam me dat ik dat in dit geval niet kan doen. Serieus nemen doe ik ze zeker, maar verder kom ik niet. Hoe hypocriet ben ik, dat ik de verhalen over Jimmy Savile wel neig te geloven, en die over Michael Jackson niet volledig? Hoe selectief ben ik, als ik muziek uitzoek voor mijn radioshow, dat ik David Bowie (die seks met minderjarigen schijnt te hebben gehad en beschuldigd is van verkrachting) wel draai, en een veelbelovende, maar puur via social media gecancelde act als PWR BTTM niet draai? Hoe bevooroordeeld ben ik als ik rationaliseer dat de 60+ en 80+ beschuldigingen richting Bill Cosby en Harvey Weinstein zwaarder wegen dan die paar richting Michael Jackson? Hoe paranoïde ben ik dat ik vraagtekens zet bij de beweegredenen van Oprah Winfrey, die nu publiekelijk Michael Jackson aan de schandpaal nagelt, maar opvallend stil is over haar grote vrienden Cosby en Weinstein?

Diep van binnen strijden mijn gevoel en mijn verstand met elkaar. Ik ben er niet uit of en hoe ik nog iemand op diens mooie blauwe, groene of bruine ogen kan geloven.

[Deze tekst werd zaterdag 9 maart 2019 voorgelezen in het kader van de rubriek “Moedig Voorwaarts” binnen aflevering 68 van het radioprogramma Kulti Kulti]

mj

Vanille

Iemand op Grindr vist naar mijn geliefde positie. Ben ik nou meer een top of een bottom? Tja.. Moet ik nu een seksueel wenselijk antwoord geven of zal ik eens eerlijk zijn? Zal ik durven te bekennen dat ik geen van beide, en eigenlijk.. van de vanille ben?

Ik krijg het verzoek een jongen in zijn gezicht te slaan. Mijn zuinige klap blijkt hem te laf, te slap. Het moet harder en nogmaals harder. Hoewel ik best graag fysiek ben, doet het me pijn om hem te slaan. Ik kan genieten van wat slapstick, maar dit gaat me te ver. Ik moet opnieuw onderkennen.. dat ik meer van de vanille ben.

Sloom, saai, zoetsappig, wee en van enig avontuur gespeend, dat zijn de vooroordelen die je over je heen gestort krijgt als je aangeeft van vanilleseks te houden. Het is niet meer dan een karikatuur, een neerbuigend en patriarchaal oordeel van anderen.

Vanille heeft de naam voorspelbaar te zijn en simpel. Als smaak is het de meest gangbare, doch wie dit beaamt, heeft waarschijnlijk nog nooit de ware vanille mogen proeven. Echte, niet synthetische vanille is afkomstig van de peulen van een kostbare klimorchidee, en is vele malen verfijnder dat het chemische vanilline dat gemakshalve in zoveel voedingsmiddelen en parfums wordt geplempt.

Voor iemand wiens smaakpapillen murw zijn, doet vanille waarschijnlijk weinig. Hetzelfde geldt voor iemand die seksueel afgestompt is. Vanille waarderen vereist het om kwetsbaar, sensitief en ontvankelijk te durven zijn. Dat is juist niet iedereen gegeven. Het is immers gebruikelijker een weg van cynisme en lompheid te bewandelen dan een van meer tederheid.

Laten we elkaar geen mietje noemen. Vanillefobie is eigenlijk net zo normatief en ongewenst als sletvrees. Laat iedereen daarom onbeschroomd en met volle teugen genieten, van en in iedere gedroomde of gewenste smaak!

[Deze tekst werd zaterdag 9 februari 2019 voorgelezen in het kader van de rubriek “Moedig Voorwaarts” binnen aflevering 67 van het radioprogramma Kulti Kulti]

Pose

Voetstappen. “The category is.. Live.. Work.. POSE!” Een bombastische beat uit de jaren ’80 zwelt aan. Dit is het intro van de Amerikaanse tv-serie Pose, vorig jaar uitgebracht door FX, en inmiddels veelvuldig gedeeld en getipt op LHBT+-gerelateerde sociale media en binnen vriendengroepen.

Hoewel ik vaak wat huiverig ben voor hypes, stortte ik me deze keer vol overgave in de gedramatiseerde verwikkelingen van de trans en gay ballroom scene van het New York van 1987. Op groot scherm, met goed gezelschap en gepaste pauzes tussen de afleveringen in, was het niet moeilijk me mee te laten slepen in de wereld van danswedstrijden, extravagante kostuums, maar ook strijd, discriminatie en, niet te vergeten, de dodelijke gevolgen van aids.

Pose toont de mensen achter de glorieuze performances, vaak jong,  trans, en daarbij ook zwart of latino. Afgezet tegenover de opkomende yuppie-cultuur, zien we hoe ze steun zoeken bij elkaar en in de zogenaamde houses, die, naast creatieve teams, eigenlijk surrogaatfamilies zijn, compleet met sterke moederfiguren en onderlinge spanningen.

Het was niet moeilijk weg te smelten bij de scènes waarin Blanca de talentvolle jonge danser Damon onder haar hoede neemt nadat hij wegens zijn homoseksualiteit op straat is beland. Of wat te denken van de ontwikkeling van het personage Elektra Abundance, die van een ongenaakbare bitch, waar Dynasty’s Alexis Carrington nog een puntje aan kan zuigen, langzaam maar zeker verandert in een kwetsbaar character met veel meer dimensie.

Bitterzoet vind ik de fameuze balls. Hoewel alle pracht en praal troostend en bekrachtigend werkt, en het mensen uit achtergestelde posities even kan transformeren tot ware supersterren, voert het wedstrijdelement wel erg de boventoon. Niet eigenheid,  nuance en persoonlijke creativiteit worden het meest gewaardeerd, maar veel meer of het ene house groter uitpakt dan het andere. Ideaalbeelden van hoe een vrouw er uit zou moeten zien, zijn vaak wat star en stereotiep. Tekenend voor de Amerikaanse kapitalistische cultuur, is winnen veel belangrijker dan meedoen. De dansbewegingen zijn soms net zo grotesk als de monsterlijke bokalen, en ademen soms ook wanhoop. Je ziet duidelijk waar RuPaul’s Drag Race de mosterd vandaan heeft gehaald.

Mijn enige minpuntje is dat ik soms moeite had met de discrepantie tussen vorm en inhoud, maar dat ben ik eigenlijk wel gewend van Ryan Murphy, wiens series vaak wat schuren op het gebied van plot, toon en structuur. In dit geval botste naar mijn mening de zwaarte van sommige thema’s met de luchtige soapachtige dialogen. Het dramatische adagium “don’t tell, just show” werd ook regelmatig opzij gezet ten gunste van het verwoorden van een politieke, zij het zeer belangwekkende boodschap.

Daartegenover staat dat Pose fonkelt door de enorme noodzaak die eraan ten grondslag ligt, en die in alles voelbaar is. Nooit eerder werd dit verhaal, van deze mensen, in die specifieke tijd, zo gedegen en met liefde verteld. Van de schrijvers, de geweldige trans cast tot aan de figuranten en crew, iedereen leek zichtbaar vereerd te zijn hier aan mee te mogen werken. De persoonlijke betrokkenheid spatte er voor mij gewoonweg af.

[Deze tekst werd zaterdag 12 januari 2019 voorgelezen binnen aflevering 66 van het radioprogramma Kulti Kulti]

Geduld

Als geduld een schone zaak is, dan is innerlijke onrust als vuil dat onder je nagels gaat zitten: het kruipt, het groeit, en het leidt tot vuile handen. Wat dat betreft kan ik wel een manicure gebruiken.. en een beetje snel, graag!

Het wil me maar niet lukken om lijdzaam het wereldnieuws te volgen en te ondergaan. Berichten over homo- en transfoob geweld maken me driftig. Dat zulthoofd dat door moet gaan voor de president van de Verenigde Staten, kan ik niet rap genoeg afgevoerd zien worden, het liefst in boeien of een dwangbuis. Mister Mueller, waar blijft u? Ook het slappe en halfslachtige klimaatbeleid van Nederland is me veel te sloom en te weinig doortastend.

Ondertussen weet ik niet waar ik met mijn opgekropte spanning heen moet. Ik bal mijn vuisten, wiebel met mijn benen en knauw verbeten op mijn kauwgom.

Lankmoedigheid is nou ook niet bepaald mijn forte in het dagelijks leven. Waar hangt die bezorger van mijn pakketje uit? Wanneer verschijnt eindelijk dat zelfhelpboek, dat nu al drie keer van datum is verschoven? Hoe moet het dan goed met me komen? Wat moet ik nu, vergeefs smachtend naar de troostende klanken van Marianne Faitfulls langverwachte nieuwe album? In mijn hoofd voer ik verhitte gesprekken met mensen die het hebben gewaagd mijn herhaaldelijke emails met concrete, simpele verzoeken te negeren. Hoe dúrven ze zo onbeschaafd en minachtend te zijn ten aanzien van mijn tijd?

Onlangs kwam ik mezelf keihard tegen in de Vomar-supermarkt om de hoek. Er is daar een beleid, aangegeven middels borden bij de kassa’s, dat stelt dat vanaf iedere vierde wachtende in de rij de boodschappen gratis zijn, ter compensatie van de lange wachttijd. Hoewel het een aardige geste lijkt, werkt het averechts. Bij enige drukte wordt je als klant prikkelbaar van die bordjes, en het personeel schiet in paniek, roept wanhopig naar elkaar, en wringt zich in allerlei bochten om toch op het nippertje extra kassa’s open te kunnen gooien. Het is ongeduld op ongeduld, met chaos en onzorgvuldigheid tot gevolg.

Laatst was er sprake van overmacht: eenvoudigweg te weinig personeel en te veel klanten die af wilden rekenen. Pandemonium. Als klanten keken we elkaar vragend aan. “Ik ben de vijfde,” riep een man luid, waarop een handjevol mensen met volle mandjes de onbemande kassa’s passeerden, puur omdat het kon.

Het zette me aan het denken.. Pakten deze klanten waar ze nou eenmaal recht op hadden, of was dit schaamteloos opportunisme?  Ik liet het moment voorbij gaan, en rekende netjes af. De kassière had vlekken in haar nek, maar ploeterde dapper door. Tussen neus en lippen door vroeg ik haar naar de “snelste service garantie”, waarop ze me iets toevertrouwde wat het hele systeem des te perverser maakte: “Ja, de klanten weten het niet, maar als personeel moeten we al die gratis boodschappen zelf terugbetalen van ons loon.” Wauw.. Dit was nog eens kapitalisme ten top, als in: tijd is geld.

Met een nare smaak in mijn mond verliet ik de winkel. Op weg terug naar huis, werd ik verrast door een slingerende bierfiets, die mijn pad blokkeerde. Voor deze keer, haalde ik even diep adem, liet alles begaan, en wachtte tot het dampende gezelschap weer op koers was geraakt..

[Deze tekst werd zaterdag 10 november 2018 voorgelezen in het kader van de rubriek “Moedig Voorwaarts” binnen aflevering 64 van het radioprogramma Kulti Kulti]

Herfstwende

Gele bloemen trekken mijn blik naar zich toe. Is het hun felheid, hun geelheid of hun relatieve frisheid, deze tijd van het jaar, die me zo ontroert? Een oranje wegwerpaansteker lijkt te vervloeien in de kleuren van de bladeren die er overheen zijn gevallen. In het gouden uur wandel ik over de hoofdstedelijke oostelijke eilanden, en probeer ik me te verzoenen met het einde van deze zomer.

Op een bankje zit een jongen met twinkelende ogen. Hij appt, lacht, en  geniet van het gulle nazomerlicht. Zijn kuiten zijn nog bloot, zijn benen gebronsd. De haartjes op zijn benen zijn duidelijk geblondeerd door de zomerzon. Zijn huid vertoont een begin van kippenvel.. Ik huiver en loop door, vluchtend voor de inval van de herfst, het volmaakte negatief van de lente.

Thuis open ik het geheime compartiment van mijn wierookhouder en haal het papiertje met wensen tevoorschijn. Ik zie onder ogen wat ik in het voorjaar zo vurig wenste, en accepteer wat daar nou precies  van uitgekomen is. De balans is daar. Na het zaaien volgt nu het oogsten. Ik tel mijn zegeningen.

Ik verzwaar mijn persoonlijke parfum, verwissel de kokos, limoen en heliotroop voor zwarte orchidee en civet. Ik meng een snufje kaneel door mijn koffie en druppel cbd-olie onder mijn tong. Ik verf mijn haar van blond naar licht espressobruin.

In mijn dromen komen steeds meer verloren vrienden terug. Ineens schijnt alles weer bij het oude, na alles wat er is gebeurd. Mooi, maar ook verwarrend. Het eeuwige leven lijkt door te schemeren in de gewisse vergankelijkheid. Ik voel me levendiger dan ooit door het besef dood te gaan.

Oh, heerlijke Halloween. Jaargetijde van het uithollen van pompoenen en het happen naar in water ondergedompelde appels. Verstikkend en verkwikkend tegelijk..

[Deze tekst werd zaterdag 13 oktober 2018 voorgelezen in het kader van de rubriek “Moedig Voorwaarts” binnen aflevering 63 van het radioprogramma Kulti Kulti]

persoonlijk blog met columns en meer van Robert Weijers

%d bloggers liken dit: